Cybermisdaad vraagt om meer informatiedeling dan wet toelaat

Uit onderzoek van het WODC blijkt dat thema’s zoals de omgang met informatie en de weging en inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden bij de aanpak van cybercriminaliteit nadere aandacht vanuit de politiek behoeven en mogelijk om aanvullende wet- en regelgeving vragen.

Bij cybercriminaliteit is het opsporen van verdachten geen sinecure. Daders kunnen anoniem opereren en zijn in staat hun identiteit en locatie goed af te schermen. Daardoor lukt het in lang niet alle zaken om daders op te sporen en te vervolgen. De aanpak is daarom niet alleen gericht op opsporing en vervolging, maar ook op het verstoren en tegenhouden van deze vormen van criminaliteit. In dit onderzoek wordt bij alle bestudeerde zaken waarin verdachten in beeld kwamen en konden worden vervolgd, ook gebruik gemaakt van de inzet van bevoegdheden die vallen onder ‘werken onder dekmantel’. Dit is opvallend omdat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over het algemeen terughoudend zijn met de inzet van deze bijzondere opsporingsbevoegdheden.

Taak politie en OM
Het onderzoek roept de vraag op of er bij de aanpak van cybercriminaliteit behoefte is aan een andere manier van werken door de opsporingsdiensten en of de taak van de politie en met name van het OM nu toereikend is om zo effectief en efficiënt mogelijk in te kunnen grijpen.
De politie heeft, in tegenstelling tot inlichtingen- en veiligheidsdiensten, geen bevoegdheid om opsporingsmiddelen in te zetten puur ten behoeve van het verkrijgen van een betere informatiepositie. Een goede informatiepositie is erg belangrijk voor de opsporing, maar deze kan formeel alleen worden gecreëerd door het uitvoeren van opsporingsonderzoeken.
Zo mogen BOB-middelen in principe alleen worden ingezet als dat ten behoeve van opsporing en vervolging is en niet met als enkel doel om de informatiepositie te verbeteren of ten behoeve van tegenhoudmaatregelen. Het niet uitsluitend inzetten op opsporen en vervolgen bij de aanpak van cybercriminaliteit betekent dan ook dat soms in juridisch opzicht een grijs gebied wordt opgezocht. Bijvoorbeeld bij de inzet van opsporingsmiddelen tijdens een onderzoek, terwijl eigenlijk al duidelijk is dat dit niet zozeer een opsporingsdoel, als wel een verstoringsdoel dient.

Omgang met informatie
De bevindingen in het onderzoek vragen om een bredere discussie over slimme omgang met informatie en over de rol van politie en OM bij de aanpak van cybercriminaliteit. Als al bij de start van een onderzoek duidelijk is dat de kans op opsporing en vervolging klein is, maar er wel een groot effect gesorteerd kan worden door opsporingsmiddelen in te zetten ten behoeve van tegenhoudmaatregelen en men is het erover eens dat dit de beste manier is om een dader of crimineel fenomeen aan te pakken, dan vraagt dat misschien om aangepaste wetgeving. Tot slot roepen de bevindingen in dit rapport de vraag op of de huidige wet- en regelgeving rondom informatiedeling toereikend is voor de aanpak van cybercriminaliteit. Er lijkt behoefte te zijn aan duidelijkere kaders op basis waarvan informatie kan worden gedeeld, zodat als er urgentie is belangrijke informatie ook snel kan worden gedeeld.

Deel dit artikel via: