Justitie brengt aansprakelijkheid toezichthouders in kaart
Op dit moment is er geen reden voor bijzondere bezorgdheid als het gaat om de omvang van het aansprakelijkheidsrisico van toezichthouders. Niettemin is er volgens onderzoekers wel reden om alert te zijn, zodat het aansprakelijkheidsrisico verder gereduceerd kan worden. Dat blijkt uit het onderzoek Aansprakelijkheid van Toezichthouders dat minister Donner vandaag naar de Tweede Kamer heeft gezonden. De bewindsman komt nog met een beleidsreactie.
Het onderzoek brengt in kaart welke aansprakelijkheidsrisico’s toezichthouders lopen indien zij onvoldoende toezicht houden of onvoldoende handhaven. Aanleiding voor het onderzoek vormt het grote financieel risico dat met aansprakelijkheid gemoeid is, zeker als toezichthouders vaker aansprakelijk worden gesteld. Dit risico plaatst toezichthouders voor een dilemma: teveel toezicht kan leiden tot aansprakelijkheid, maar te weinig eveneens.
De cafe-brand in Volendam, de vuurwerkramp in Enschede, het faillissement van levensverzekeraar Vie d’Or en andere gebeurtenissen hebben de vraag opgeroepen of de overheid deze had kunnen voorkomen door beter toezicht en door betere handhaving van de regels. Ook is de vraag gesteld of de overheid als toezichthouder voor de ontstane schade aansprakelijk kan worden gehouden.
Het onderzoek geeft een beschrijving van de huidige stand van zaken in Nederland met betrekking tot aansprakelijkheid van toezichthouders en bevat een verkenning van de mate waarin toezichthouders tot op heden daadwerkelijk aansprakelijk zijn gesteld. Daarnaast is via landenrapportages onderzocht hoe de aansprakelijkheid van toezichthouders in Belgi?, Duitsland, Engeland en Wales, Frankrijk en Itali? is vormgegeven en wat als voor- en nadelen daarvan daar worden ervaren. Ook is de relatie met het EVRM en met het EU-recht onderzocht. Via een korte analyse van functies van aansprakelijkheid voor de diverse betrokkenen en de voor- en nadelen van diverse vormen van aansprakelijkheid, komt de onderzoeker tot conclusies en aanbevelingen voor de vormgeving van aansprakelijkheid in Nederland.
De conclusie van dit onderzoek is, dat er op dit moment geen reden is voor bijzondere bezorgdheid als het gaat om de omvang van het aansprakelijkheidsrisico van toezichthouders. Uit de gesprekken die met toezichthouders zijn gevoerd, blijkt dat deze conclusie breed wordt gedragen.
De rechtspraak stelt zich terughoudend op en vergt van een toezichthouder niet meer (maar ook niet minder) dan dat hij zich als een redelijk handelend toezichthouder gedraagt. Dit betekent dat de norm die de rechtspraak hanteert niet veel verschilt van de eigen kwaliteitsnormen van de toezichthouders.
Hoewel de huidige situatie geen reden geeft tot zorg, is er volgens de onderzoekers wel reden om alert te zijn. Het onderzoek bevat vijf aanbevelingen om het aansprakelijkheidsrisico (verder) te reduceren.
De onderzoekers bevelen aan het kwaliteitsbeleid op het gebied van toezicht en handhaving voort te zetten en de uit de jurisprudentie voortvloeiende regels in dat beleid te integreren. Voor zover dit ergens nog ontbreekt, het opzetten van een systeem om kennis over aansprakelijkheidsrisico’s en rechterlijke uitspraken te verspreiden onder toezichthouders, zodat van ‘elkaars’ zaken wordt geleerd. Zij zien ook heil in de ontwikkeling van beleid met betrekking tot de budgettaire consequenties van de aansprakelijkheid van (met name de nieuwe) toezichthouders: onderzoek de mogelijkheden van een aansprakelijkheidsverzekering of een andere dekking van het risico.
Een vierde aanbeveling is te onderzoeken wat de voor- en nadelen van een grotere financi?le verantwoordelijkheid zijn voor exploitanten, in de vorm van een verplichte aansprakelijkheidsverzekering met een hoge dekking (zoals thans in Belgi? geldt), dan wel een verplichting tot het stellen van financi?le zekerheid in het kader van de vergunningverlening.
Ten slotte bevelen de onderzoekers aan om gedurende een aantal jaren de ontwikkelingen op het gebied van de aansprakelijkheid van toezichthouders in de gaten te houden, zodat eventuele problemen in een vroeg stadium kunnen worden gesignaleerd en tijdig adequate maatregelen kunnen worden genomen.
Bron: MinJust